© 2018 Jan Stroeve
ONZE JONGENS IN DEN VREEMDE 8.
Studenten
‘Eigenlijk leven we nog als studenten.’ Uitspraak van mijn broer in de eetkeuken van zijn allesbehalve studentikoze Blaricumse boerderij. Probeerde ons te overtuigen dat hij in wezen een eenvoudig leven leidt. Elbert en ik staarden hem ongelovig aan, nipten van onze glazen chablis en hoopten op een beetje ironie. Sindsdien misbruiken wij zijn uitspraak op momenten dat we ons te buiten gaan aan grote luxe. Niks leuker dan ‘eigenlijk leven we als studenten’ te roepen terwijl we een dozijn oesters achterover slobberen.
Sinds een maand leven we in hartje Lissabon écht weer als studenten. We huren een kamer in een huis voor kunstenaars. Samen met onze 8 medebewoners delen we één badkamer en keuken. Vooral die badkamer is een dingetje; de bescheiden capaciteit van de boiler geeft na 2 douches alleen nog druppels roestig water plus een soort stervensgereutel uit een verkalkte douchekop. Voor een warme douche moet je dus vroeg opstaan. Lensen vooral nog even uitlaten zodat je de prop haartjes in het doucheputje niet hoeft te zien.
Bij gebrek aan warm water is niet alleen ons lijf maar ook de keuken een beetje plakkerig. Voor een gebakken eitje moet je je eerst door een stapel aangekoekte pannen en vettige borden heen werken voor je een kleverig mes vindt. Geeft allemaal niet, het gezelschap hier in huis maakt veel goed. Niemand maakt zich bovendien druk over wat ongemak dus doen wij dat ook maar niet. Bij elkaar is het een mooie verzameling mensen: een echtpaar met een allerliefst dochtertje, een zwijgzame scenarioschrijver, direct naast ons woont een Braziliaanse student die zijn matige studieresultaten compenseert met uitbundige seks en verder een stel beeldschone Italiaanse dansers die leven op een dieet van wortel en broccoli. En wij. Twee plakkerige mannen met een ruikerig hondje. Over precies een week wonen we weer in een huis met een altijd warme douche. Tóch iets om naar uit te kijken.
ONZE JONGENS IN DEN VREEMDE 7.
Saudade
Dat smeuïge schemerwoord dat de ziel van Portugal zo mooi schijnt te omvatten: saudade. Het woord dat in elke fado wordt bezongen. Zoals wij het woordje ‘gezellig’ koesteren, zo behoort saudade tot het Portugese erfgoed. De vertaling spreekt van een droevige cocktail van heimwee, melancholie en weemoed maar volgens de Portugezen is het veel meer dan dat.
Sinds enkele dagen wéét ik wat saudade is. Ik weet het omdat ik het voel. Ergens diep in de onderbuik zit een klein snikje gevangen. Dat nog vormeloze verdriet heeft zich als een giftige teek in mij vastgezogen, groeit met de dag en voedt zich met de wetenschap dat wij over ruim een week moeten vertrekken uit Portugal. Wat zich bijna drie maanden geleden als een eindeloze vlakte van tijd voor ons uitstrekte, blijkt niet meer dan een stadspark met een hoog puntig hek eromheen. We staan bijna voor de uitgang. Terug naar huis, het kille en grijze vaderland roept met allerlei zwaar op de maag liggende verplichtingen.
Soms zie je pas wat je in handen hebt zodra je het moet loslaten. Neem nou deze stad. Hoe kan een mens ooit nog zónder? Lissabon is een zoete gewoonte. Ik ben gewend geraakt aan zo’n loeisterke pingado ‘s ochtends in een van de vele pastelerias? Mijn benen zijn getraind in het beklimmen van al die smalle en steile doolhofstraatjes, het oog vertrouwd met de rommeligheid, de groezeligheid en rond twee uur snakt de maag naar een stevige lunch in een lawaaiig restaurant. Maar vooral; ik ben gaan houden van die zachtaardige Portugezen.
Al die tijd werkte ik in een prachtig atelier aan de overkant van Lissabon, zag de stad schitteren in de ochtendzon, zo godvergeten mooi, elke dag weer. Goed, in Dordrecht kijken we over de Oude Maas naar Zwijndrecht, het is – hoe zal ik het netjes zeggen – tóch anders. Ik zal me er wel bij neerleggen en heus, over een maand of wat staar ik weer als vanouds naar Zwijndrecht. Omstanders zullen niets aan mij merken maar ik zeg je: diep in mij zit vanaf nu die Portugese snik, saudade.
ONZE JONGENS IN DEN VREEMDE 6.
Gelukkig 2018
Het nieuwe jaar was 10 minuten oud. We stapten de voordeur van ons appartement uit, op zoek naar feestend Lissabon. De laatste knallen van het vuurwerk op de Taag echoden door de smalle stegen. Vanaf de balkonnetjes wensten de buurtbewoners elkaar feliz ano novo toe. Hoog boven ons het gebeier van tientallen klokken, het gaf de jaarwisseling bijna iets voornaams. We liepen langs afgeladen restaurants waar luidruchtig werd getoast en omhelst. Op straat grote groepen mensen, jong en oud, mooi gekleed, vrouwen op moeilijke hakken, mannen gewapend met flessen Portugese bubbels.
Bijzonder? Nee. Of toch? Misschien was het opmerkelijk te noemen dat we ons hier vrijelijk en ontspannen konden bewegen. Waar je je in Nederland op oudejaarsnacht in oorlogsgebied waant, is de straat hier het domein van de feestvierders. Geen angst dat er een zelfgemaakte mortiergranaat in je gezicht ontploft, de lucht niet verstikt door het tienvoudige aan toegestane zware metalen. Kortom: hier in Lissabon was het domweg gewoon gezellig op straat. Zónder vuurwerk. Niet de terreur van al die verveelde jongetjes die ‘gewoon’ effe voor een paar honderd euro verknallen. Of hun vaders die met een mond vol oliebollen schreeuwen dat niemand aan ‘hun’ traditie moet komen. Traditie? Natuurlijk, ieder mens heeft recht op zijn cultureel erfgoed. Ik gun alle Chinezen en Indo’s hun traditie en voor mijn part verjagen ze hun kwade geesten met een slinger rotjes. Maar als we het in Dordrecht of Swifterbant dan toch zo nodig over tradities moeten hebben, laten we het nieuwe jaar dan inluiden met strak gevouwen handen en het droefgeestige gezang 292; Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen.… liefst begeleid door harmonium. Hele noten in plaats van bommen.
Dit overpeinzend vonden we het tijd om weer eens op huis aan te gaan. Gelukkig hebben wij het altijd geldige excuus dat onze hypersensitieve Cootje (die al bij een sterretje begint te hyperventileren) niet te lang alleen mag zijn. Om 1 uur kropen deze bejaarde heren in bed, heimelijk blij dat ze niet meer tot aan het ochtendgloren vlot hoeven te wezen in schreeuwerige clubs.
Gelukkig 2018!
ONZE JONGENS IN DEN VREEMDE 5.
Co
Mijn komst naar Portugal ging vergezeld met nogal wat ambities: Naast veel schilderen streefde ik ernaar om geheel en al te versmelten met de Portugese ziel. Hoe? Om te beginnen drie maal daags een gedicht van Pessoa. Helaas, het gaat ook hier zoals het vaker met mooie voornemens gaat; de gedichten liggen nog steeds onaangeroerd op het nachtkastje en die versmelting komt in de praktijk neer op een gemompeld ‘obrigado’ bij de bakker om daarna snel in blekig Engels te vluchten.
Gelukkig is er in ons gezelschap wel iemand die zich vol overgave heeft aangepast aan de Portugese mores. Co. Vanaf de eerste dag was zij één met alle andere hondjes hier. Ze schooierde zich moeiteloos door alle taal- en cultuurbarrières heen, rent joelend achter de vele straatkatten aan en blaft al te opdringerige mannetjes van zich af. De steeg achter de restaurants schuimt ze af op zoek naar kippenbotjes, speelt met vissenkoppen en rolt kreunend van genot in onduidelijke hoopjes viezigheid. Wat ons niet lukt, lukte haar meteen: op het plein wordt ze toegesproken en geaaid door alle oude mannetjes. Waar wij het moeten doen met een brommerig ‘bom dia’ krijgt zij lachend een stuk zeen door de slager toegeworpen.
Co heeft geluk gehad. Ooit wachtte haar als puppy in de achterbuurten van Corfu eenzelfde leven als al die hondjes hier: rondstrompelend met een kreupele achterpoot, etterend oog en buik vol bungelende tepels. Je zou kunnen zeggen dat wij haar daarvan hebben gered. Een beetje dankbaarheid zou op z’n plaats zijn. Jammer genoeg ziet ze dat zelf niet zo. Ze vindt het Portugese zelfkant-leventje veel avontuurlijker dan haar keurige aangelijnde bestaan in Nederland. Af en toe verbeeld ik me dat ze me verwijtend aankijkt. Hoe het ook zij, ze luistert slechter dan ooit.
ONZE JONGENS IN DEN VREEMDE 4.
Thee
Vanavond zijn E en ik deelgenoot van een Japanse theeceremonie. Onze juf had vorige week in slissend Portugees omstandig uitgelegd hoe het allemaal moest. We begrepen weinig van het hele verhaal, behalve misschien dat het allemaal nauw luisterde en dat we in zwart-wit gekleed diende te komen. Oh ja, en of we iets zoetigs wilde meenemen. Dus met een wiebelend blad vol appeltaart beklimmen we vanavond het smalle draaitrapje naar de yogazolder om daar… ja om wát eigenlijk te doen? We hebben beiden geen idee wat ons te wachten staat, wél vertrouwen we er blind op dat een punt oer-Hollandse appeltaart elk cultureel verschil zal beslechten; Japans, Portugees of Nederlands. Maar eerst zullen we ons door een ingewikkeld ritueel moeten zien te sjoemelen, hadden we maar beter opgelet. Om een hoekje van de deur zien we hoe de dames een voor een plechtig de ruimte binnenschrijden, ze buigen een aantal malen en zijgen vervolgens moeiteloos in de kleermakerszit. Nu moeten wij, het voelt alsof we in een toneelstuk opkomen zonder onze tekst te kennen. Als matige B-acteurs buigen we met een quasi-diepe blik lukraak alle kanten op en nemen plaats. Het volgende kwartier hoeft er gelukkig even niet zo veel. Het is vooral eindeloos lang stil zitten en geconcentreerd ademhalen. Met één oog zie ik dat een van de leerlingen achter ons langs loopt met een bamboestokje. Hela, wat moet dat met dat stokje? Het hoofd vult zich in een oogwenk met vijandige gedachten; wat nou Japanse theeceremonie!? Zullen die Japanners ons es effe leren hoe wij thee moeten drinken? Alsof ze zelf zo lekker waren! Jaja, en dan met die onverwoestbare glimlach de meest gruwelijke dingen weten te verzinnen met een bamboestokje! In plaats van de beoogde innerlijke rust loeit het hele lijf van de negatieve energie. Als we eindelijk onze thee krijgen (lichte buiging) zijn de voorgeschreven 3 slokken lang niet voldoende om alle negativiteit te blussen. De vrede daalt pas in als de zoetigheden worden uitgestald. God zij gedankt zijn we in Portugal. De theeceremonie verandert op slag in een kakelend Portugees verjaardagsfeest. Onze appeltaart treft doel: paz na terra!
ONZE JONGENS IN DEN VREEMDE 3.
Zonnetje
De zin ‘Je moet het met een zonnetje zien’ lijkt speciaal gemaakt voor Portugal. Die schijnt hier ook bovengemiddeld vaak. Het land laat zich dus in de regel van de zonnige kant bewonderen, inclusief azuurblauwe zee, fotogenieke rommeligheid en huizen die in zoete ijssmaakjes zijn geschilderd.
Als de zon schijnt.
Als de zon niet schijnt, tja dan bevinden we ons in een ander land. Een land met een afgetobd uiterlijk. De kleurtjes vergrauwen, de rommel op straat duidt op onverschilligheid. Als de zon hier niet schijnt is het alsof je jouw favoriete actrice afgeschminkt en moe bij de bushalte ziet staan. In de regen.
‘Gottogottogot, ze klungelen ook maar wat aan’. Met onze handen in de zakken kijken we neer op het mannetje dat onze lekkende badkuip repareert. Met kit spuit hij een soort gletsjer rond de afvoer. Het helpt niet. (Nee, dat hadden we ook wel kunnen vertellen!) Nog voor hij de deur uit is druppelt er onder uit de gletsjer een nieuw straaltje smeltwater. In Portugal ben je blijkbaar overgeleverd aan de elementen en mannetjes.
Vandaag lezen we onder een bescheiden zonnetje, dat in Nederland code oranje van kracht is vanwege een eerste laagje natte sneeuw. Bedenk dus, in geval van natte sneeuw en lekkage kan je veel beter in Nederland zijn!
ONZE JONGENS IN DEN VREEMDE 2.
Verlichting
Tegenover ons huis in Trafaria staat een verenigingsgebouwtje. Het beantwoordt in alles aan wat je je bij zoiets voorstelt: een verbouwd schooltje met fletsgeel geverfde muren en een verlichting die volstaat met een paar flikkerende TL-balken. Alsof je als bezoeker in een elektrische vliegenvanger bent beland. Portugezen zijn wat je noemt kampioen in het ontsferen van zowat iedere ruimte. Je kunt hier lekker en idioot goedkoop uit eten maar je zit dan wel met je bordje sardines onder het blauwige licht van een spaarlamp.
Gelukkig is er een uitzondering: het yogazoldertje boven dat verenigingsgebouw. Na een ‘laten we in godsnaam iets aan beweging doen!’ hadden we ons voor een proefles opgegeven. Yoga leek ons met drie woorden Portugees best te volgen en op een kille maandagavond beklommen wij het wankele trappetje naar een evenwichtig bestaan. Behalve een paar lief lachende dames was de ruimte vooral gevuld met Boeddha’s en mandala’s. Ondanks het ontbreken van een nooduitgang verlichtten een heleboel waxinelichtjes dit brandgevaarlijke zoldertje. Wat gaf het! We staarden gelukkig in de vlammetjes, laafden ons aan de warme stem van de juf en ademden een uur lang diep in en uit.
De staat van verlichting bereikten we die eerste les niet hoewel het maar weinig scheelde. In elk geval daalden we verlicht het trapje af en beneden gekomen knipperden wij even onwennig de ogen onder de ontnuchterende TL.
ONZE JONGENS IN DEN VREEMDE 1.
Inburgeren
Altijd had ik al een ziekelijke neiging om me te willen onderscheiden. Nog geen 4 dagen in Portugal en nu al probeer ik me verre te houden van wat de doorsnee toerist hier zoal vermag. Geen geboemel dus in het schreeuwerige Bairro Alto of achter 300 Chinezen aansluiten in de rij voor een pastel de nata. Nee zeg! Ik ben met serieuze (lees artistieke) bedoelingen naar Lissabon gekomen met vooral ook de brandende ambitie om me Portugees met de Portugezen te voelen.
Dat valt niet mee. Allereerst is er zoiets als taal. Hoewel Elbert en ik tijdens de lange heenreis uren en uren hebben geoefend met de CD Portugees voor in de file, weten ze hier iedere miauwerige lettergreep aan elkaar te plakken met smeuïg geslis of sensueel gezoem. Geen touw aan vast te knopen dus, teleurstellend anders in elk geval dan die helder articulerende mevrouw van de CD.
Tja.
Gisteren hebben we in het verenigingszaaltje van ons dorp een toneelavond bijgewoond. Anderhalf uur hebben we naar een groepje log bewegende spelers gekeken die elkaar luidkeels toe miauwden. Zowel Elbert als ik hadden geen flauw idee waar het stuk over ging maar dat mocht de pret niet drukken. Net als iedereen applaudisseerden we uitbundig en tijdens het verlaten van de zaal wensten we iedereen ‘boa noite’. Het inburgeren is begonnen.
COLUMN 26
GERTIE
Nog maar nauwelijks wakker stap ik vanochtend met Co de straat op voor een eerste ronde. De ogen weliswaar open maar de buitenwereld dringt nog niet binnen. Met een hoofd vol pluis laat ik me gewillig door Co voorttrekken. Ik kijk zonder te zien. Op mijn netvlies dansen de beelden van vannacht nog na. Gelukkig kent Co de weg.
‘Ook goedemorgen’, raspt een stem achter me. Als ik me omdraai zie ik Gertie, de vrouw die ik met regelmaat tegenkom en iedere keer weer tevergeefs tracht te ontlopen. Met haar Jeroen Bosch-achtige hellehond maakt ze iedere ochtend precies hetzelfde rondje als ik. Gertie heeft het kenmerkende stemgeluid van een fervent rookster, iets tussen hoesten en boeren in.
‘Ze moesten godverdomme die goorlappen vandaag nog ophangen!’ Gertie is er niet vies van haar inktzwarte wereldbeeld met andere hondenbezitters te delen. Of het nu vluchtelingen, stadswachten of politici betreft; in schorre zinnen spuugt ze haar woedende mening recht in je gezicht. ‘En over twee weken lopen die klerejong weer vrij rond, zal je zien!’ Ik begrijp dat Gertie het over de tienermoorden in Bunschoten en Achterveld heeft.
‘Ja’, mompel ik, ‘onvoorstelbaar’. Ik denk aan de ouders van die jonge moordenaars. Op de schaal van Groot Leed sla je met een moordende zoon van 14 geen gek figuur. Voor jou geen bloemen, stille tocht en knuffels. Voor jou is er die martelende cocktail van verdriet én schaamte. Je zoon is een moordenaar. Zelfs in gedachte durf je niet in de buurt te komen van wat zich daar allemaal heeft afgespeeld. Je zoon heeft een prachtig meisje vermoord. En toch hou je van hem.
Ondertussen is Gertie naadloos overgestapt op een volgend brandpunt: het lokale hondenbeleid. De hellehond is er hijgend bij gaan liggen. Die snapt – net als ik - dat zijn bazinnetje nog lang niet klaar is. Met een ouderwetse benzineaansteker steekt ze de vlam in een voorgedraaid shaggie en inhaleert diep, kracht zettend voor een volgende tirade. Ik kijk naar haar gelige nicotinevingers en ontdek een trouwring. ‘Een man?’, denk ik verwonderd, ‘zou zoiets mogelijk zijn?’ Soms zou je bijna in de Goddelijke voorzienigheid geloven dat er - zelfs voor iemand als Gertie - een man te vinden was. En kinderen? Zouden er ook kinderen zijn? Ik haal me een jongen van 14 voor de geest, met een moeder als Gertie.
COLUMN 25
ZON
Met een bonkend hoofd, drijvend in het zweet wakker worden op het balkon. In plaats van met een goed boek een koel plekje in de tuin op te zoeken had ik me een uur geleden lamlendig in een ligstoel laten vallen. Schel zonlicht had me meteen knock-out geslagen en pas nu kom ik langzaam tot bewustzijn. Het bloed kookt, de huid brandt en mijn ogen nemen slechts zwart-wit contouren waar. Hier zal ik voor moeten boeten, weet ik. Een nachtlang zullen mijn gloeiende ledematen tevergeefs zoeken naar dat ene koele plekje in bed. Mijn gedraai maakt dat de lakens zich als een knellend verband om mijn lijf heen winden. Zelfs ademen zal geen pretje zijn vanwege de misselijkmakende geur van Nivea-aftersun. Nee, geen zon meer deze zomer.
VERSLAG VAN DE REIS MET MS DE BO CHRIS JR. NAAR POLEN
Scheepsjournaal. Dag 1
Vanochtend vroeg ingescheept als matroos op ms de Bo Chris jr voor een 6 daagde reis naar Polen. Hollandse luchten boven de Merwede en Waal waar ik verborgen strandjes ontdek, bosjes met wilgen en ver daarachter een enkele torenspits. Onder Hollandse luchten varen we bij Lobith het land uit terwijl in de stuurhut de stem van Frans Duyts schalt. Zijn rijmschema's zijn zo voorspelbaar dat ik elke 2e regel feilloos meezing.
Scheepsjournaal. Dag 2
De motor van ms de Bo Chris jr wordt om 5.45 uur gestart. Wat de arbeidsethos betreft zit het hier wel goed en bovendien, Polen is nog steeds ver weg. We stijgen via een 6-tal sluizen hoog boven het vertrouwde zeeniveau, varen langs stijve Duitse dorpjes en gemene industrie. Het zijn vooral veel gepensioneerden die langs dit kanaal recreëren: nordic silly walkers, e-bikers en dikke mannen met Duitse herders. Maar op de momenten dat ik af en toe het roer van kapitein Nico overneem, valt er bitter weinig te bekijken. Alle aandacht is dan nodig om de 100 ton staal met dat onbenullig kleine joystickje te bedwingen. Maar het lukt, soms.
Scheepsjournaal. Dag 3
Vanochtend vroeg varen we door een mooi mystiek landschap. Nevelslierten boven spiegelglad water, een bosrand laag aangelicht door de opkomende zon. Een wereld van vloeibaar goud. Op de tv in de stuurhut komt het nieuws voorbij, het lijkt hier even wat minder belangrijk.
Je zou denken; we zijn de eersten die op dit idioot vroege uur wakker zijn maar niets is minder waar. Overal bedrijvigheid. Langs het kanaal wordt met ernstige gezichten gerend en gefietst. Sport en recreatie lijken in Duitsland een serieuze zaak.
Zeker, het varen over een 300 km lang kanaal is eentonig maar het biedt een mens alle ruimte tot diepzinnige overpeinzingen als: waarom hebben alle mannen hier een ringbaardje? Tot nu toe heb ik geen boek aangeraakt, niet nodig ook, deze trage tocht door midden-Europa leest als een roman.
Het is warm vandaag, de zon schijnt volop. Beide deuren van de stuurhut staan open, binnen eten de kapitein en ik een opgewarmde prak nasi.
Scheepsjournaal Dag 5
Dagenlang varen op een recht kanaal doet iets met de mens. Ruhe im Kopf bij een gebrek aan keuzemogelijkheden. Toch voelt het als een bevrijding als we bij Potsdam een langgerekt merengebied opvaren. Eindelijk weer wat speelruimte. Om ons heen zeilbootjes met zwaaiende kinderen, roodverbrande vrouwen en mannen die hun krachten vertonen in roeibootjes. Herrlich! Ouderwets vertier.
Naarmate we Berlijn naderen wordt het steeds drukker op het water. Alles wat maar enigszins kan drijven bevindt zich vandaag op het water, wriemelt kriskras door elkaar, soms ook rakelings langs de romp van de Bo Chris. Op de oevers Venetiaanse paleizen met elegante houten botenhuizen maar ook zelfgemaakte droomhuisjes van betonplaat en hout. We meren de Bo Chris midden in Spandau en luisteren in het donker naar het verre gezoem van de stad.
Scheepsjournaal Dag 6
Wakker worden in Spandau onder een oorverdovende stilte. Het doet je bijna de adem inhouden. Totdat de stilte ruw verbroken wordt als kapitein Nico de motor start, een rilling trekt door het schip en we vertrekken. Een waterig zonnetje boven de meren, rimpelloos water en uitgestorven jachthavens. Om half zeven een eerste teken van menselijk leven: een bejaarde man en vrouw staan tot hun middel in het bruine water en staren ons roerloos na. Tussen de bomen voert een vrouw ingewikkelde yogaoefeningen uit.
Lichte miezer trekt alle kleur uit het landschap. Na alle vrolijkheid van de afgelopen dagen varen we nu over een somber kanaal richting Poolse grens. Op de tv in de stuurhut probeert een opgewekt tellsellprogramma elastische damesbroeken aan te prijzen. Buiten heeft het meer weg van een plaatsdelict uit een Derrick-aflevering.
Na 1 week, 80 vaaruren, 1000 km of 540 zeemijl meren we de Bo Chris aan in Szczecin. Bestemming bereikt. Wat een reis! Eindeloos staren hoe het landschap aan ons voorbij trok. Traag en toch precies snel genoeg. Wie zei dat ook al weer? De ziel reist het liefst te paard... of in mijn geval per boot.
COLUMN 24
Ambitie
Een half uur voor de wekkerradio zou afgaan werd ik wakker. Klaarwakker. Gewoonlijk soezel ik nog wat na, herkauw de dromen die ‘s nachts vanuit één van de zeven magen van mijn onderbewuste worden opgeboerd. Vanochtend niet. Het was gelijk helder in mijn hoofd. Geen aangekoekte gedachten of morsig humeur. Het leek wel of iemand vannacht de bovenboel eens flink had opgeruimd en met emmers schuimend sop te keer was gegaan. Een helder tintelend hoofd deed me popelen om deze dag met beide handen aan te pakken. Vandaag zou ik de wereld tonen wat het woord ambitie wérkelijk betekent. Maar bovenal zou deze dag me verlossen van alle nare taakjes die me al wekenlang beschuldigend aanstaarden.
Op mijn netvlies ontvouwde zich een schema waarin alles van minuut tot minuut was ingedeeld: kelder opruimen, tekst vormgeven, autoverzekering bellen, bed (nu écht!) verschonen en het lijf ferm toespreken in de sportschool. Al lag ik nog in bed, ik was nu al onder de indruk van mijn eigen doortastendheid. Voor een keer wist ik alle laatjes en dossiermappen in mijn geheugen te vinden, niets leek verstopt, een overzichtelijke wereld van kaarsrecht geordende stapeltjes. Eindelijk een hoofd dat deed waar het voor bestemd is.
Na een snelle lunch zou ik vanmiddag de hele stapel ongeopende enveloppen op mijn bureau netjes wegwerken, afspraak maken met de tandarts, de mevrouw van de subsidie een herziene begroting mailen, strijken, bezwaar aantekenen voor een onterechte parkeerbon, lasagne maken en vanavond een briljante slotscène schrijven voor een scenario dat was blijven liggen. Wat een verrukking. Vanavond al zou mijn leven er geheel anders uitziet. Nooit meer wegzakken in dat sompige moeras van chaos en nikserigheid. Mij wachtte voortaan een vruchtbaar bestaan in een fris en opgeruimd huis waarin alles z’n plek had en waar ik me alleen nog maar hoefde te wijden aan de kunsten…
Ik moet toch weer even in slaap zijn gevallen want de wekkerradio tetterde me wakker met verontruste Trump-berichten. In een poging om het geluid uit te zetten maaide ik onbesuisd het glas water van het nachtkastje. Dat belandde precies bovenop een stapel half uitgelezen boeken. Om die niet definitief tot een bergje papier-maché te laten verworden, kwam ik kreunend overeind en raapte een slingerende onderbroek van de vloer om het zaakje mee te deppen. Het lijf kraakte en achter mijn ogen zeurde een geniepig hoofdpijntje. Ik had me er bij neer te leggen: Dit beloofde geen dag te worden voor grote ambities.
COLUMN 23
Doe-het-zelf
Vaklieden, zo’n lekker ouderwets woord. Mensen met een écht vak. Vaklieden oefenen op mij een grote aantrekkingskracht uit. De bijna-erotiek van de man in ketelpak die aan een half woord genoeg heeft. Die met één dichtgeknepen oog de situatie overziet en voor de vorm met een stompje potlood nog wat aantekeningen op een leeg frietzakje krabbelt. Zo’n man die zijn 8 bruine boterhammen tot specie vermaalt met sloten koffie en daarna vraagt of ie effe gebruik mag maken van het toilet. Natuurlijk mag dat! Voor vaklieden ben ik een en al welwillendheid. Dat heeft alles te maken met mijn bewondering voor mannen die een schroef in één soepele beweging de muur in weten te draaien. Of even onder de motorkap met een zwarte smeervinger voelen aan de injectiepomp en het dan wéten. Wat zo iemand daar voelt? Geen idee maar de trefzekerheid van die handeling doet me van bewondering naar adem happen.
Op de handigheidsladder bevind ik me helaas op een van de onderste sporten. Een door mij geschilderd kozijn bladdert – ondanks vele lage dure verf - gegarandeerd binnen het jaar en de eenmalige poging om een fietsband te plakken kostte me ooit zowel een nieuwe binnen- als buitenband. Van gas en elektra blijf ik verre, kwestie van risicomanagement.
Deze week ben ik tegen wil en dank toch weer zelf aan het klussen geslagen. Wat zo onschuldig begon met het verwijderen van wat bladafval is nu uitgegroeid tot een project dat me bijna doet overwegen om te verhuizen. Vanuit mijn ooghoek ontdekte ik een schattig mini-boompje. Die had voor haar groeiambitie echter geen plantenbak uitgekozen maar het houten hekwerk van ons terras. Na wat gepeuter met zwaarder materiaal bleek dat geniepige organisme zich comfortabel te hebben genesteld in een vruchtbare compostlaag binnen in het hout. Jaja, natuur is prachtig maar het moet zich natuurlijk wél aan de regels houden.
Ik ben nu een week verder en de railing van het terras ziet eruit als een zwaar getroffen wijk in Aleppo; kraters, grote scheuren en spijlen die tevergeefs houvast zoeken. Ik heb wat geboetseerd met spul dat vooral aan mijn handen blijft plakken maar vertikt om dat aan hout te doen. Ieder uur dat ik aan dit verrotte hek doorploeter verlang ik meer naar een vakman. Iemand die niet in de paniek schiet en rustig en vastberaden doet wat ie moet doen. Voor hem zal ik met liefde de hele dag boterhammen smeren en sloten koffie zetten.
COLUMN 22
Cadeautjes
Een cadeautje geven, sommige mensen kunnen daar heel lichtzinnig over doen. Die komen stralend aan met een Blokkerbon of een boeket van het benzinestation. Ik niet. Het is mijn eer te na om – zelfs voor mensen die ik niet tot nauwelijks ken – toch iets persoonlijks te kopen. Natuurlijk, een fles wijn kan altijd, maar bij geboorte, huwelijk of afstuderen wordt er wel iets méér verwacht, toch?
Dus begeef ik me – vaak net nog voor sluitingstijd - de stad in. Aangespoord door de eerste rolluiken die ratelend neergaan ren ik radeloos de verkeerde winkels in en uit. Niet moeilijk doen, kóóp iets! En voor ik het weet sta ik in een armoedig verlichte faillissementshandel te graaien in een bak met nylon sjaals. In het beste geval weet de penetrante zweetlucht van de verkoper me nog net te weerhouden om daar iets aan te schaffen.
Iets taartachtigs misschien? Ik haast me al richting Hema. Ooit heb ik de jarige wel eens wat horen babbelen over Heel Holland Bakt en even later fiets ik naar huis met in mijn tas een cupcakedoehetzelfpakket. Op dat moment al vrees ik dat dit cadeautje vooral goed zal vallen bij haar 3-jarige dochter.
Is het al ingewikkeld om iets aan een verre kennis te geven, je begeeft je pas echt in een mijnenveld wanneer het de verjaardag van de geliefde betreft. In mijn geval is zijn reactie altijd weer even onvoorspelbaar. Zo dacht ik E. ooit te kunnen verrassen met een smaakvol horloge. (stilte…’tja…’) een angorawollen trui (‘béétje klein hè?’) en een artistiek sieraad (beleefd glimlachen). Heel wat van mijn verwoede pogingen belandden dan ook roemloos ergens achter in een la.
Tot vorig jaar. Tijdens een bezoekje aan de bouwmarkt stuitte ik op een hogedrukspuit. In een opwelling besloot ik het helgele ding aan te schaffen. Had ik tenminste iets. Bovendien was ik gelijk van die tot mislukken gedoemde cadeautjesmissie af. Tijdens het uitpakken meende ik even verbijstering in zijn ogen te zien. ‘Nou ja, een hogedrukspuit…’ Maar toen brak zijn gezicht open en werd het apparaat met alle hulpstukken uitgepakt en grondig bestudeerd. Sindsdien leven we hier ieder weekend in een nevel van opspattend water, veroorzaakt door een krachtige straal die ons verlost van algenaanslag, bladeren en algehele groezeligheid.
Maar dat was vorig jaar. Veel tijd om nog te teren op het succes van de hogedrukspuit heb ik niet want zijn volgende verjaardag komt alweer angstvallig dichterbij. Vandaag stond ik in de bouwmarkt bij de bladblazers te kijken. Zou dat gek zijn in april?
COLUMN 21
In Memoriam
Tot voor kort was ik de tevreden bezitter van een oude Nokia. Dat beviel prima, waarschijnlijk omdat ik het ding nooit gebruikte. Ik belde nauwelijks, aan spelletjes deed het apparaat niet en SMS-en bleek - juist toen ik het onder de knie had - hopeloos verouderd te zijn. In de praktijk kwam het er op neer dat ie meestal op een onlogische plek lag weg te kwijnen (wasmand, stoppenkast, laatje met de enveloppen) en áls ik hem al eens mee wilde nemen moest de batterij eerst worden gereanimeerd.
Het begon een beetje aan me te plakken. De oude Nokia verleende me het aura van iemand die zich pedant afkeert van de huidige tijd. Of erger nog; iemand die vanuit een zwaar doorwrocht standpunt weigert om iets nieuws aan te schaffen zolang de oude het nog doet. Was dat het maar. Domme luiigheid - en niets meer dan dat - weerhield me een eigentijdser model aan te schaffen. Alleen het idee al om alle 600 mogelijkheden van zo’n Iphone te moeten snappen vond ik een doodvermoeiende gedachte. Met mijn Nokia wist ik tenminste waar ik aan toe was; eens in de zoveel maanden een verwennerij van €10, - beltegoed en zijn bescheiden bestaan was weer voor even gewaarborgd.
Tot vorige week. Waarom ik overstag ben gegaan valt niet exact meer te herleiden maar plotseling bleek ik de trotse eigenaar van een Iphone. Was het een uiterste poging om aansluiting te vinden bij de tegenwoordige tijd? Of lag het aan de overtuigingskracht van de verkoper? Die had me een half uur lang bestookt met vragen waarop ik geen enkel antwoord wist. “Dan is deze écht iets voor u!”, besloot hij tenslotte. Ik staarde ondertussen verslagen naar de diaree-kleurige puntschoenen van de jongen en dacht aan mijn oude Nokia.
COLUMN 20
Jubileum
Onlangs heb ik stilgestaan bij mijn 1 jarig jubileum als werkzoekende. Spijtig genoeg ging deze dag ongemerkt aan de wereld voorbij. Het begon er al mee dat de Geliefde me géén ontbijt op bed wilde brengen. Jaja, moest zogenaamd dringend naar zijn werk. Wát nou prioriteit?
Ook van de kant van het UWV bleef het akelig stil. Had nog even gehoopt dat ze een vrolijk schetterende fanfare langs zouden sturen om mij te feliciteren. Maar nee, blijkbaar doen ze daar niet aan. Terwijl ik me kan voorstellen dat er bij het UWV een hele kaartenbak bestaat - vol blazers die net als ik - ‘in between jobs’ zijn. Fluitje van een cent dus om die zo nu en dan de straat op te sturen om lotgenoten te huldigen. Kwestie van solidariteit dunkt me. Bovendien houden die blazers zo hun embouchure op peil wat dan weer een win-winsituatie oplevert.
Nee, dus geen feestelijk ontbijt of fanfare die dag. Zelfs geen invoelende kaart met ‘veel sterkte’ of ‘met oprechte deelneming’ van mijn oud-collega’s, zo’n gepaste kaart met een berijpt landschap in grijstinten. Jammer, niets van dat alles. Zo blijkt maar weer: ‘Het leven is een feestje maar je moet zelf de slingers ophangen’.
Met die tegeltjeswijsheid in mijn achterhoofd stapte ik de auto in om met Cootje een lange wandeling door de Biesbosch te maken. Wij liepen daar alleen, onder een schoongepoetste hemel door een weids landschap. Zonlicht schitterde op de rivier en vrolijk blaffend joeg Cootje een veld vol ganzen de lucht in.
Zomaar op een doordeweekse dag op een strandje langs de rivier te zitten met de eerste voorzichtige zonnestralen op het gezicht en even, heel even denken aan al die geluksvogels die nu aan het werk waren. Wat heb ik toch een belabberd leven!
COLUMN 19
Filmfestival
Of ik mee wilde naar de Volkskrantdag van het Internationaal filmfestival Rotterdam? Bij zo’n uitnodiging om maar liefst vijf films op een dag te bekijken slaat de onzekerheid direct toe. Is iemand als ik wel in staat om een dergelijke lawine aan beelden te kunnen behappen? Vijf films op een dag! Ik die zelfs na het zien van Mary Poppins al met ernstige verschijnselen van visuele uitputting kamp. Thuis is dat niet zo’n probleem. Daar kan ik – als het me allemaal teveel wordt – snel de keuken in rennen, een homp kaas afsnijden en dat samen met 4 pennywafels naar binnen proppen. Maar hoe doe je zoiets in een afgeladen zaal vol filmkenners? Ik vrees dat het niet bon ton is om hoog en hard te gillen bij het zien van wrede arty farty-beelden van een Zuid-Koreaanse cineast. Wat filmgeweld betreft ben ik een weekdier. Ondanks dat ik me de theaterwetten uitvoerig heb eigengemaakt, ben ik niet in staat om spel en werkelijkheid van elkaar te scheiden. Ik geloof dat wat ik zie wáár is. Natuurlijk, ik snap ook wel dat de man die in het vorige shot door midden is gezaagd door een psychopathische houthakker met kettingzaag en die nu in een fontein van bloed kermend ineen zijgt, toch ook maar een acteur is. Iemand die deze scène waarschijnlijk 22 keer heeft moeten overdoen. Ik weet dat het nep is en tóch geloof ik het.
Met een lijst van voorwaarden en ontsnappingsclausules liet ik me uiteindelijk overhalen en stapten we zondagochtend vroeg de trein in naar Rotterdam. In de coupe hing de opgewonden sfeer van een lang verwacht dagje uit. Filmliefhebbers onder elkaar, een hoog percentage 50plussers met rugzakjes, uitgesproken brillen en sportieve schoenen. Het leek bijna wel of er vandaag niet 5 films op het menu stonden maar dat er gesurvivald ging worden. Deze mensen waren op alles voorbereid; filmrecensies werden voorgelezen, thermoskan met koffie in de aanslag, de route doorgenomen en eerder werk van regisseurs besproken. Dit besmettelijke enthousiasme sloeg direct op mij over. ‘Kom maar op met die vijf films!’, dacht ik en bijna huppelend haastten wij ons van het station naar De Doelen.
Dat het er uiteindelijk toch geen vijf werden lag niet aan de films, noch aan buitenproportioneel geweld. Behalve misschien die ene scène van dat Lapse meisje van wie ze de oorschelp afsneden. (Niet gillen! Denk aan pennywafels) We zagen uiteindelijk slechts drie films en dat lag toch echt aan ons. Terwijl de meute zich de bioscoop uitperste om snel op de volgende locatie de beste stoel te bemachtigen, waren wij aan het napraten. Over de symboliek van een oorschelp bijvoorbeeld. Met koffie. En iets lekkers. ‘Paterson’ beloofde het cinematografische hoogtepunt van de dag te worden. Vijf sterren boven een jubelrecensie in de Volkskrant. Op ons maakte deze landerige film echter weinig indruk. Het deed me tussen 2 hazenslaapjes bijna verlangen naar een psychopathische houthakker met een kettingzaag.
COLUMN 18
Duitsers
Ook als werkeloze mag je er in Nederland af en toe even uit. Het vliegtuig instappen met de geruststellende gedachte voor even verlost te zijn van alle UWV-huiswerkjes. En dat ook nog eens bij wet geregeld. Wat dat betreft wonen we in een heerlijk land. Helaas gaat dat niet op voor het aantal zonuren waar wij bleke noord-Europeanen recht op menen te hebben. Foutje in het systeem. Rillerig en met een neus vol snot slepen we ons door een lange donkere winter heen. Om aan dit ongezonde klimaat te ontsnappen overwinterde men vroeger nog wel eens in het zuiden van Europa. Maar dat je zelfs daar geen zongarantie meer krijgt bewijzen de ijzige beelden van tot op het bot verkleumde asielzoekers die hopeloos vastzitten op ondergesneeuwde Griekse vakantie-eilandjes. De wereld lijkt op het ogenblik erg in de war en of dat allemaal aan Trump te wijten is mag je je afvragen.
Géén Griekenland dus maar een warme vriendelijke plek waar Grote Zus en ik ons voor een week zouden kunnen onttrekken aan krankzinnige decreten en oplopende verkiezingskoorts. Het werd La Gomera, een Canarisch eilandje dat als een zwarte diamant uit de Atlantische oceaan oprijst. Ik zal je de reisbrochuretaal verder besparen maar het is er inderdaad prachtig met precies de sfeer die je zoekt voor een zonnig weekje vakantie. Hoge kliffen die ongenaakbaar uit een azuurblauwe oceaan oprijzen met bovenop een toefje regenwoud. Op een enkele Spanjaard en natuurvorser na wordt het eiland vooral bevolkt door Duitsers. Heel veel Duitsers die, zodra ze op La Gomera voet aan wal zetten, zich opeens massaal blijken te hullen in Indiajurken en pofbroeken en daarbij constant hun gitaar tevoorschijn halen om jankerig ‘Blowing in the wind’ te zingen. Als je vanuit jeugdsentiment een heftig verlangen koestert naar okselhaar, patuli-oil en teenslippers moet je hier vooral zijn. La Gomera lijkt een tijdscapsule waar de jaren 60 en 70 zorgvuldig worden geconserveerd, een openluchtmuseum met ban-de-bom beschilderde busjes, oerdans en yoga bij zonsondergang. De anders zo keurige Duitsers dansen hier op hun exotische teenslippertjes in een flodderig katoenen broek en haben verdammt noch mal Spass. Gek, altijd gedacht dat Duitsland dat onkreukbare land was van Mercedesbenz en vitrages met loodveter maar blijkbaar leeft er bij onze buren een groot verlangen naar damals. En noem je zoiets nou conservatisme of staat het voor diepgewortelde romantiek? Of is conservatisme gelijk aan romantiek?
Vorige week vlogen we terug naar Nederland waar het volgens de weerman ‘bewolkt en te warm voor de tijd van het jaar’ was. Ik vond het koud. Sindsdien begeleid ik mezelf elke avond in slaap door in gedachte weer even over het warme zwarte strand van La Gomera te lopen. Het werkt. Zodra ik ‘I’m blowing in the wind’ boven de branding uit hoor, ben ik vertrokken. Misschien volgend jaar toch eens een weekje naar Duitsland?
COLUMN 17
Wellness
De kerstboom vloog meteen op 1 januari de deur uit. Als bezetenen zijn we vervolgens gaan schoonmaken en opruimen. Drie volle auto’s naar het grof vuil en schuimende emmers sop sorteerden uiteindelijk het beoogde effect: Een smetteloos begin van het nieuwe jaar, weg met alle aangekoekte 2016-meuk. We gingen tekeer alsof we met deze vervroegde voorjaarsschoonmaak ook de winter zouden kunnen bezweren. Ramen open, frisse lucht door de kamers laten stromen en dan, terwijl je op het balkon een harig badkamerkleedje staat uit te kloppen plotseling ontdekken dat de forsythia bloeit.
Maar helaas, hoe leger en blinkender het binnen werd, hoe grijzer en donkerder buiten. Helemaal geen weer dus om met een duizend-dingendoekje van boven naar beneden te rennen. Nee, weer om met de gordijnen dicht veel en vet te eten, schandelijke hoeveelheden wijn achterover te slaan en daarna je roes uitslapen in een plakkerig bed. Maar ja, dat gedrag hadden we op nieuwjaarsdag juist achter ons gelaten. Bovendien was het bed ondertussen verschoond, blonk de badkamer en rook het in de keuken niet langer naar oud vet maar naar chloor. Er zat dus niks anders op dan voor de enig andere optie te kiezen: Ná het huis zouden we nu ook onszelf moeten reinigen, van binnen en van buiten. Na alle overdaad was het nu tijd voor zuiverheid en heldere gedachten, voor een bestaan waar we alleen nog maar diepzinnige boeken zouden lezen, gelukzalig lurkend aan een boerenkoolmoothy met gojibessen.
Als rituele overgang naar dit Nieuwe Tijdperk leek ons een dagje wellness op z’n plaats. Alle giftige sappen uit onze dichtgeslibte lijven zweten om daarna door een hardhandige masseur te worden gekastijd. Pijn als bewijs dat je goed bezig bent.
Maar in plaats van de door ons zo gewenste Spartaanse aanpak, kwamen we in een dampig pretpark terecht. Een bloot soort Efteling. Overal zwetende, bubbelende en scrubbende lijven die zich in lome vertraging door dit voorgeborchte bewogen. Iedereen glimlachte hier. Alsof de wellness-gedragscode dat zo dicteerde: Naast het dragen van saunaslippers dient u tijdens uw verblijf hier te glimlachen! Een glimlach die zoiets als ‘Alle Menschen werden Brüder’ moest uitdrukken. Ondertussen zat ik ingeklemd tussen twee lijven in een hot tub, langzaam garend in een borrelende bouillon van menselijke sappen. Het glimlachen was me ondertussen al vergaan. Misschien dat het aan de temperatuur lag of misschien ook aan de stukken eelt die ik meende voorbij te zien drijven maar ineens begon die hele dampende meute me intens tegen te staan. Weg uit deze spochtige hel van Buddha’s en yin&yang tatoeages! Weg hier. Alles beter dan deze klont gezonnebankte lijven. Saunaslippers uitgeschopt, snel de kleren aan en terug naar huis, mét een glimlach op het gezicht .
COLUMN 16
DDR
Dankzij een verleidelijke kortingsbon voor een verwenarrangement kwamen E en ik op de Veluwe terecht. Een frisse start van 2017. Even bijtrekken van alle kerst- en nieuwjaarsstress en ondertussen de longen volzuigen met zuurstofrijke boslucht. Zo dachten er meer. Een aantal vitale 60plussers in fleecevesten stonden vol blij ongeduld voor de incheckbalie te dringen. De receptioniste liet zich echter niet gek maken. Met de wantrouwende blik én het tempo van een Oost-Duitse grensbewaakster werden wij ingeschreven en kregen uiteindelijk de sleutel nors toegeschoven.
Ook onze hotelkamer riep nostalgische beelden op van lang vervlogen DDR-reizen. Op de lucht van koolsoep en bruinkool na was alles precies zoals het hoorde te zijn: sleets meubilair op een hutspotkleurige vloerbedekking.
Buiten begon het te miezeren, de stammen van het sparrenbos voor ons raam leken nog zwarter. Snel deden we alle lampen aan, opende een fles wijn en schoven alle goede voornemens nog maar even voor ons uit… gelukkig nieuwjaar!
COLUMN 15
Traditie
Soms moet je breken met kostbare tradities. Dit jaar bijvoorbeeld hebben we onze kerstboom eens niet gejat tijdens het afbreken van de kerstmarkt. In plaats daarvan hebben we er keurig eentje afgerekend in een tuincentrum. Ik had meteen al spijt. Niet dat ik het miste om tussen bergen vuil en kapot getrapte kerstversiering een boom weg te slepen. Nee, het is vooral het fenomeen tuincentrum dat me het laatste sprankje kerstzin ontnam. Meteen al bij binnenkomst deed een weeïge vanillegeur het ergste vermoeden; hier geen sierheesters of wintervaste potplanten, laat staan de vochtige geur van aarde en compost. In plaats daarvan een eindeloos parcours langs houten rendieren, sierkussentjes, kerstballen op kleur, kunstbomen, 300 vuurkorven en héél veel geurkaarsen. Het hield niet op. Werd je vroeger nog wel eens geholpen door een knoestige man met een druppel aan zijn neus, hier liepen stralende tuincentrum-stewardessen rond die om de paar meter informeerde ‘of we het konden vinden?’
‘Waar staan de kerstbomen?’
‘Kunstbomen, porselein, steigerhout? Zegt u het maar.’
‘De échte…’
Uiteindelijk liepen we met een veel te dure rasboom naar buiten. Thuis gekomen hebben we – geheel volgens traditie – de rest van de dag besteed aan het ontwarren van lampjes die het bij nader inzien toch al jaren niet meer hadden gedaan. Nu staat onze boom, midden in de kamer, liefdeloos volgegooid met veel te veel ballen en de allerellendigste kerstverlichting van de Action. Gelukkig begint ie al aardig uit te vallen…
COLUMN 14
B&B
Een béétje homo met een béétje huis runt tegenwoordig een B&B. Zo ook wij. Op onze zolder stellen wij een slaapkamer, badkamertje en een voormalig meditatiehok dat nu fungeert als ‘ontbijtzaal’ open voor toeristen en handelsreizigers. Het is allemaal niet groot of luxueus maar juist zo’n krakende zolder brengt onze logees terug naar dat logeerpartijtje, langgeleden bij oma. Het grootste deel van onze gasten bestaat uit degelijke ANWB-stellen, mensen met een non-fictieboek op het nachtkastje en die de restjes van het ontbijt verwerken tot een lunchpakket.
Ook worden we regelmatig geboekt door hartsvriendinnen (‘al sinds de basisschool’), die er met z’n tweeën een weekendje uitbreken om weer eens als vanouds bij te kletsen. Hun echtgenoten houden ondertussen de kinderen in leven met pannenkoeken en fristi. Met de plotselinge vrijheid van ‘even geen gezeur aan je kop’ weten de meeste vrouwen helaas weinig raad. De eerste uren wordt er wanhopig heen en weer geskypt, gecheckt of manlief niet vergeet om Berber naar kinderyoga te brengen en de oortjes van Mees te druppelen. Pas na de derde rosé lukt het de vriendinnen om het even over iets anders te hebben.
Een heel andere categorie is de fietsende Duitser die aan het eind van de middag uitgeput en bezweet aanbelt. Afgezien van opdringerige lichaamsgeuren zijn het bescheiden mensen, die Duitsers. Sluipen met ingehouden adem de trap op, drinken fluisterend een kopje kamillethee en laten het bed bijna onbeslapen achter. Bijna even discreet is de tanige Zweed die ons van tijd tot tijd bezoekt en die - als dank voor het aangenaam verpozen – ons opzadelt met 20 lege bierblikjes. Ach, je moet als B&B-uitbater niet te pietluttig zijn. In het Europees parlement zouden ze nog wat van ons kunnen leren. Láát de Italianen alle beschikbare handdoeken gebruiken, láát Spanjaarden de volumeknop van de TV lekker voluit zetten, gééf die stomme Engelsen hun oneetbare Weetabix als ontbijt, waarom niet? Zolang men zich hier maar voor een paar nachten thuis voelt.
Vorige week meldde zich een nieuwe doelgroep; 3 Franse studenten ‘agriculture’. Tenminste, zoiets meende ik op te vangen tijdens een krakerig telefoongesprek. Het beeld dat zich in mijn hoofd had genesteld, was er een van serieuze onderzoekers, model Wageningen; pluizige baard boven een verwassen T-shirt. Maar in werkelijkheid stonden er 3 pukkelige jongens met enorme koffers en blinkend nieuwe sneakers op de stoep. Het soort jochies dat zich in Amsterdam een weekend lang volgooit met poeders, pillen en paddo’s om maandagmorgen met schuim op de lippen in een ondergezeken portiek te eindigen. Even nog hoopte ik dat er sprake was van een vergissing maar nee, ze waren het echt en ze zouden hier 8 lange dagen bivakkeren. ‘Pas des drogues et non fumeur à la chambre!’, instrueerde ik ferm. Of die boodschap binnenkwam viel te betwijfelen. Als antwoord gorgelden ze een onverstaanbaar soort Frans waarbij ze mij aankeken met een blik van; ‘als je ons niet verstaat, verstaan wij jou ook niet.
Ondertussen zijn we een week verder en morgen stappen onze studenten weer in hun Peugeotje, terug naar papa et maman. Ik heb een beetje met ze te doen. Er gebeurde namelijk niet zo veel. Ze kwamen nauwelijks van hun zoldertje af, haalden met angstige ogen een pizza om de hoek en stommelden dan weer snel de trap op. Hun studiereis naar Nederland ging ook al niet gebukt onder grote ambities. Een bezoekje aan een kaasboerderij vormde op onderzoeksgebied het hoogtepunt van deze reis. Na wanhopig aandringen hebben ze de trein naar Amsterdam genomen. Toen ik ze uitzwaaide hóópte ik bijna dat ze in handen zouden vallen van hele foute mannen of tot over hun oren verliefd zouden raken op een Oekraïense prostituee. In elk geval dat ze iets mee zouden maken. Iets typisch Nederlands. Maar nee, om 10 uur ’s avonds kwamen ze alweer binnen. ‘Alors, comment était-il à Amsterdam?’, jubelde ik hoopvol. Ze gorgelden met neergeslagen ogen iets van ‘bien’. Ze hadden wat door de stad gewandeld en het Rijksmuseum bezocht. Ik was verslagen. Geen pillen, geen betaalde seks, geen stoute dingen waar ze de rest van hun brave leven op konden teren. Nederland staat voorgoed in hun geheugen geëtst als het land van een kaasboerderij en die krakende zolder boven twee oudere homo’s. .
COLUMN 13 HELLO GOODBYE
Vanochtend landde er op Schiphol een vlucht jonge hondjes. Vriendin B had een paar maanden geleden via een zieligehondjessite een kleine haarbal uitgekozen. Die vloog vandaag, met een aantal lotgenoten vanuit Cyprus naar Nederland. Of ik mee wilde om Punk of Puck of Ploef op te halen? Iets met een P in elk geval. De definitieve naam, zo voorspelde B, zou zich openbaren zodra ze het beestje in haar armen had, als bij goddelijke ingeving. Natuurlijk wilde ik mee! Dol als ik ben op programma’s als Hello Goodbye mocht ik de hondenvariant ervan niet aan me voorbij laten gaan.
Dat we veel te vroeg op Schiphol aankwamen is mijn schuld. De angst om te laat te komen is diepgeworteld. Altijd bang om de boot te missen, mensen te laten wachten of voor een gesloten incheckbalie te staan. De NS campagne ‘Fluiten = niet meer instappen’ is dan ook niet aan mij besteed. Meestal loop ik een kwartier te vroeg het perron op, precies op tijd om de vorige trein te missen. Noem het een nogal krampachtige verhouding met het begrip ‘tijd’. Zelfs de houdbaarheidsdatum op een pak melk houd ik nauwlettend in de gaten.
Gelukkig ben ik hierin niet uniek want er blijken zich al een aantal aspirant-hondenbezitters op de afgesproken plek te hebben verzameld. Het gezelschap bestaat voornamelijk uit vrouwen die op samenzweerderige toon hondenweetjes met elkaar delen als; ‘ik zou d’r ontlasting goed in de gaten houden.’ Of het nu een zelf uitgedokterd wondermiddel is voor een glanzende vacht of een methode om je pup binnen 3 dagen zindelijk te krijgen; deze vrouwen weten waar ze het over hebben. De paar mannen die mee zijn gekomen, spelen vandaag een ondergeschikte rol. De meeste staan aan de periferie van de groep met glazige ogen te wachten tot ze hier weg mogen. Een zweterige dikke man draait getergd shagjes, wachtend om ze eindelijk te mogen opsteken.
Dan maakt Fenna van stichting Puppyhome luidruchtig haar entree; ‘Nou, hij is fijn!’ Met een stem waarmee je zelfs een galopperende kudde buffels tot stilstand krijgt neemt ze bezit van de aankomsthal: ‘We hebben dus een half uurtje vertraging’. De zweterige man stopt met shagjes draaien, de dames bevriezen midden in hun zinnen. Fenna rommelt in een onordelijke stapel papieren en deelt ondertussen ongevraagd haar levensgeschiedenis en medisch dossier met ons; 1 overleden man, 7 honden, 4 katten en een instabiele heup.
Het half uur wordt een uur en nog steeds is er geen Cypriotisch hondje te bekennen. De vrouwen zijn zo langzamerhand door hun repertoire heen, de shagdraaiende man is ongezien weggeslopen en van Fenna weten we nu ook nog dat ze een moeder met wondroos heeft. Maar dan eindelijk kondigt zich met hoog gekef de verlossing aan. Iedereen veert op. De glazen schuifdeuren openen zich en 2 karren met kratten worden de hal ingereden. We dringen allemaal naar voren, I-phones in de aanslag. Een voor een worden de hondjes voorzichtig uit de kratten getild en overhandigd aan vertederde baasjes. In trance komt B met een trillend hoopje hond naar me toe gelopen. ‘Puck’, zegt ze, ‘zo gaat ze heten’. Misschien zijn jonge hondjes wel uitgevonden om af en toe even te mogen huilen.
COLUMN 12 PLOEGEN
Of ik meewilde? Altijd als Koos mij belt is hij op datzelfde moment met iets groots aan de gang: de keukenmuur uitbreken, een illegale partij paling roken of met 160 km onderweg naar het oosten van Polen. Nu zit hij weer op een geleend graafmachientje de tuin van zijn dochter om te ploegen. Alles wat Koos aanpakt is groot, ver, zwaar of veel. Bovendien bezit hij de voor mannen zeldzame kwaliteit om twee dingen tegelijk te doen. Zet mij bellend boven op zo’n graafmachine en de tuin is voor eeuwig verwoest terwijl ik onsamenhangend verder brabbel. Koos niet. ‘Ga je mee?’, bast hij boven het geloei van de motor uit, ‘ik moet eerst even een stukje Merwede uitdiepen, daarna vaar ik het schip terug naar Dinteloord’. Koos is naast al zijn activiteiten in de eerste plaats schipper, al een leven lang. Eerst bij zijn vader aan boord, later voer hij met een eigen zandschip. Maar binnenkort is dat afgelopen, dan sluit hij een familietraditie van vier generaties zandschippers af. Jammer vindt Koos, zonen om het werk voort te zetten waren er niet. Alleen een dochter die nu vermoedelijk uitkijkt op een grondig omgeploegde tuin.
Natuurlijk wil ik mee. Ik hou van schepen, van échte schepen. Bij de robuuste schoonheid van geklonken staal raak ik altijd een beetje hitsig. Niets opwindenders dan de vettige geur van smeerolie en diesel. Toon mij een stoere achtersteven of elegante zeeg en ik kan mijn handen niet thuis houden. Koos en ik begrijpen elkaar, vaak zelfs zonder woorden. Klakken van de tong volstaat wanneer er een rank sleepbootje voorbij vaart.
Vanaf het water gezien lijkt het eiland van Dordt meteen een stuk avontuurlijker. Hier geen businesspark of aangeharkte nieuwbouwwijk maar geheime strandjes, wilgenbossen en een verlaten scheepswerf. Lekker rommelig, locaties voor een spannend jongensboek. Koos is ondertussen zwijgend aan het werk. Hoewel? Af en toe kijk ik voor alle zekerheid of hij nog wel bij kennis is want behalve een minieme beweging van zijn hand op de stuurknuppel zit hij volkomen roerloos in een enorme stoel. Zo stil heb ik hem nog nooit zien zitten, alsof hij op deze plek eindelijk de kans krijgt om uit te blazen van al het werk dat hij in zijn vrije tijd doet. Onzichtbaar bedient hij de enorme baggerploeg die achter het schip hangt en waarmee de bodem van dit stukje Merwede vlak wordt getrokken. Om nou te zeggen dat dit een ‘Scheepsjongen van de Bontekoe-ervaring is? Nee. Het is meer alsof ik op een tractor mee rij terwijl de boer zijn akkertje ploegt.
Later, als we met flinke wind via de Kil het Hollands Diep opvaren krijgt het Ahoy-gevoel alsnog de ruimte. Letterlijk. De horizon is een tiental kilometers naar achter gekropen. Dunne lijntjes populieren markeren het land. Koos en ik zetten onze ogen op standje ´ver weg´, dwalend over deze immense watervlakte, nauwelijks punten waar je blik aan kan blijven hangen. Boegwater spat zo nu en dan tegen de ruiten. Koos vindt dat het lang genoeg stil is geweest. Tijd voor de PiratenTopHonderd. Boven het geronk van de diesel vibreert Wolter Kroes door de stuurhut met het o zo toepasselijke ´Ik Voel Me Goed´.
COLUMN 11 REAL LIFE ART
Het hebben van een hond heeft naast een hoop nadelen toch ook een enkel voordeel. Om maar eens wat te noemen: de dagelijkse portie beweging. Zo wandel ik met haar over fluitenkruiddijkjes, door het groene doolhof van de Biesbosch en langs rivieren die traag door oneindig laagland gaan. Daarvoor moeten we dan wel eerst in de auto stappen. Bezwaarlijk, want dankzij de vele giftige drollen die onze Co draait is haar ecologische footprint op zich al aanzienlijk, laat staan als ik haar voor ieder plasje met onze stinkende auto heen en weer moet rijden. Ik probeer het dus allemaal een beetje binnen de perken te houden. Co moet af en toe maar genoegen nemen met een wandelingetje door onze buurt. Niet dat ze daar problemen mee heeft, oh nee, ik verdenk haar zelfs van een duidelijke voorkeur voor lawaaiige en vooral smerige straten. Vanuit haar perspectief niet onbegrijpelijk. Alle heerlijkheid van gescheurde vuilniszakken op neushoogte, half leeggegeten frietbakjes en restjes shoarma zo voor het oprapen. Voor dit voormalige Griekse zwerfstertje het bewijs dat Nederland één groot lopend buffet is.
Natuurlijk moet je als hondenbezitter ook bij nacht en ontij de straat op, soms zelfs op een tijdstip dat je als beschaafd mens niet meer buiten hoort te lopen. Voordeel is dan weer dat je mét hond altijd een geldige reden hebt om ergens te zijn. Zo wandel ik met Co ontspannen door de meest lugubere buurten. Ik voel me geheel vrij om verkrachtersbosjes in te lopen of langdurig bij een geldautomaat rond te hangen. Men zal mij niet snel verdenken van kinderlokkerij, inbraak of terreur. Ooit een terrorist gezien met een vrolijk kwispelend hondje? Nee toch? Daarom.
Co is op die late wandelingen mijn toegangsbewijs tot een fascinerende wereld. Met haar begeef ik me door smalle straatjes waar ’s avonds elk raam een uitnodigend verlichte inkijk geeft. Net zoals met de kijkdozen die ik vroeger maakte loer ik nu in de wondere wereld van levenloze lijven in kunstlederen relaxfauteuils, om bij het volgende raam een hele familie te zien samenklonteren op een tweezitsbank. Overal kauwende monden in lege gezichten die valsblauw worden beschenen door TV en Iphones. Hét topstuk in deze collectie van hedendaagse real life art is de huiskamer van een man alleen. Altijd als ik langs zijn huis loop zit hij pontificaal voor het raam op een houten keukenstoel. De kamer is wat je noemt sober gemeubileerd, zeker als je het afzet tegen de inrichting van zijn buren met al hun boeddha’s, symmetrisch opgestelde orchideeën en grote letters die het raadselachtige ‘HOME’ vormen. Hij zit daar onder een niets verhullende spaarlamp en kijkt naar buiten. Of misschien inspecteert hij zijn eigen weerkaatsing: Een zwaar lijf dat nekloos overgaat in een vlezig doch vriendelijk hoofd, één hand ferm in de broek gestoken. Als wij langslopen gaat de andere arm omhoog, ik zwaai terug. Achter hem, aan een verder kale muur, hangt een kruimeldief.
Als ik met Co terug naar huis loop blijft mijn hoofd altijd nog even hangen in die lege kamer. Wat is daar gebeurd? Het werk van een wraakzuchtige ex. Gokschulden? De hele inboedel in rook opgegaan? Of wie weet heeft deze man wel een manische opruimtic. Het ligt voor de hand om hier drama en bittere eenzaamheid te vermoeden, ware het niet dat hij geen ongelukkige indruk maakt. Want wat heeft een mens nou eigenlijk nodig? Een houten keukenstoel en een kruimeldief. En een hond, in elk geval een hond.
COLUMN 10 EL NIŇO
Onze buurt wordt van tijd tot tijd geplaagd door een plotseling opstekende draaiwind, een verschijnsel dat je eerder zou verwachten in plaatsen als Emmeloord of de Kop van Zuid. Zelfs wanneer Piet Paulusma hakkelend algehele windstilte heeft afgekondigd kan het bij ons opeens beginnen te waaien. Het zal dus wel iets te maken hebben met El Niňo zoal op het ogenblik elk onverklaarbaar natuurfenomeen het gevolg is van te koud of juist te warm oceaanwater. Tot dusver heerst er bij ons in de straat nog geen droogte of hongersnood maar wat niet is kan nog komen. Deze wind weet ook nog eens op wonderbaarlijke wijze al het zwerfvuil uit de hele buurt de lucht in te blazen om het vervolgens precies voor onze deur neer te kieperen. Het klinkt als een atmosferisch complot. Zou ik in God geloven, dan had ik deze op mijn persoon gerichte natuurramp als een oudtestamentische straf gezien.
Omdat ik theologische beschouwingen liefst bewaar voor ná het eten besloot ik om het probleem eerst maar eens praktisch aan te pakken. Voortvarend haalde ik bij de gemeente een grijper en een rol plastic zakken, bestemd voor het inzamelen van zwerfvuil. Ik kon niet wachten. Nog diezelfde dag stapte ik met mijn gloednieuwe grijper de straat op. Het duurde echter even voor ik een passende houding had weten te vinden voor dit nederige werk. Misschien was de iets te keurige jas geen goed idee geweest. Daarop klotste al meteen een spoor kleverige energiedrank uit een halfleeg gedronken blikje. Eigen schuld. Ik had nogal lafhartig, juist die jas aangetrokken om te voorkomen dat men mij zou aanzien voor een taakstraffer.
Hoewel geen rocket science bleek het grijpwerk ook nog eens moeilijker dan gedacht. Volgesnoten tissues en koffiebekertjes vormden geen probleem, die wist ik met een soepele beweging gelijk in de zak te krijgen maar grotere stukken als pizzadozen of een lek opblaasbadje bleken veel moeilijker te hanteren. Zo stond ik te worstelen met een verwaaide paraplu die zich weigerde over te geven terwijl er net op dat moment weer een minitornado opstak. Dit gehannes voldeed niet aan het door mij gewenste beeld. Ik had me zo voorgesteld om deze taak met koele beheersing en rechte rug uit te voeren, voorbeeldig als een wandelend SIREspotje: ‘De Maatschappij Dat Ben Jij!’ In plaats daarvan duelleerde ik nu als een Don Quichot met een onwillige paraplu, een streep Red Bull als smet op het blazoen.
Hoe het ook zij, na een paar rondes had ik de basistechnieken redelijk onder de knie en de buurt was ondertussen iets schoner geworden. Maar of ik ook kon genieten van dat bescheiden succes? Nee. Als ik op straat liep kon ik alleen maar wrokkig om me heen staren naar wat er nog altijd aan rotzooi lag: ontelbaar veel blikjes, Actiontassen, petflessen, flyers, patatbakjes, volle luiers, chipszakken, teenslippers, natte Metro’s, kortom alles wat niet meer direct nodig is wordt ter plekke gedumpt. Hup, weg ermee. Meer en meer groeide in mij de verontwaardiging en gisteren vond ik mezelf terug terwijl ik midden op straat bozig een aluminium shoarmabakje toesprak: ‘Welja! Leg hier maar neer. En wie mag het opruimen?’
Is mijn gedrag nu ook toe te schrijven aan El Niňo of is dat weer typisch slachtoffergedrag? Hoe het ook zij, ik ben hard op weg een hele nare man te worden.
COLUMN 9 SONGFESTIVAL
Veel in het leven is een kwestie van kiezen. Zo ook de vraag hoe de kostbare zaterdagavond wordt ingevuld. Gaan we taarten bakken, knutselen of rummycuppen? Wordt het een nieuwe poging om aan dat veelbesproken boek te beginnen? Dekken we een lange tafel om met vrienden en veel wijn het leven door te nemen? Ach, dat had allemaal gekund. We hadden afgelopen zaterdagavond veel kostbare momenten kunnen beleven, ons wentelend in een weldadig bad van literatuur, goede gesprekken en schoonheid. Maar zoals dat soms gaat, het werd toch iets anders. De TV ging namelijk aan voor het Euro Songfestival. Was er sprake van een bewuste keuze? Nauwelijks. We legden ons neer bij een aloude natuurwet; Een beetje homo kijkt naar het Euro Songfestival, kwestie van roze genen. En waarom ook niet? Ieder z’n meug, toch? Bovendien is het heerlijk overzichtelijk als elke groep zich qua liefhebberijen binnen de eigen lijntjes houdt. Zoals buikige accountants zich zondagmiddag op hun motor hijsen en zich even een Bandidos voelen, gereformeerden hun verborgen lusten compenseren met korfbal, zo is er voor ons homomannen het Songfestival. Een muzikaal bombardement om de grote verbroedering te vieren van een hecht Europa waar nooit, nee nooit meer oorlog is. Noten in plaats van kogels.
Nu moet ik bekennen dat het even geleden is dat ik voor het laatst naar een finale keek. Niet alleen het Sieneke-debacle weerhield me een paar jaar te kijken, het was vooral een heftig opspelende Paul de Leeuw-allergie. Ik moet zeggen: ze hebben in de tussentijd niet stilgezeten in Europa. Het lijkt wel of het aantal landen is verdrievoudigd. Azerbeidzjan? Was dat niet Azie? Snel de Grote Bosatlas geraadpleegd, steken we hier toch nog wat van op! Behalve dit ene leermomentje was het vooral een eindeloze stoet hard zingende jongens en meisjes die aan ons voorbijtrok. Lagen we vroeger nog wel eens flauw bij de snorharen van de Portugese deelneemster of het polyethyleen pak van een Tsjechoslowaak, nu zaten we voornamelijk zwijgend en lamgeslagen op de bank. Hoeveel visueel geknetter kan een mens op één avond hebben? De uitslag was misschien nog opmerkelijk te noemen; Oekraïne won, zeer tegen het zere been van de Russen, die hierin grimmig een vijandelijk complot vermoedden. Niks ‘Alle Menschen Werden Brüder’. Fanatiek werd er met nationale vlaggen gezwaaid en hard geschreeuwd. Als je niet beter wist zou je bijna denken dat er een oorlog op uitbreken stond.
Europa is groter geworden, ik opeens veel ouder. Het Songfestival is niet meer het feest van de roze koeken, van de kamer vol joelende vrienden, van het valse commentaar en van de favorietenlijstjes waarop de juiste jurk meer punten opleverde dan een lied. Het Songfestival is nationalistische politiek geworden. Volgend jaar sla ik maar weer eens over. Ik denk dat ik dan een taart ga bakken, een hele zoete met een dikke laag roze glazuur.
COLUMN 8 GELUKZOEKERS
Over je eigen hond schrijven, kan dat eigenlijk wel? Ik bedoel, zo’n you-tuberig onderwerp wordt natuurlijk al snel neergezet als ‘makkelijk’ of erger nog, als een brevet van onvermogen. Terecht misschien. Een column waarin kei-grappige belevenisjes worden beschreven die jij en je lieve hondenvriend meemaken getuigt toch wel van weinig engagement met de wereld waarin we leven. In die wereld is namelijk wel iets meer aan de hand dan hondenvrouwtjes met bodywarmers, vlooienbanden of het effect van Frolic op de ontlasting.
Maar ja, het stomme beest is er en vraagt ook nog eens zoveel aandacht dat bijvoorbeeld honderdduizenden vluchtelingen het regelmatig moeten afleggen tegen één tennisballetje. Sorry.
De hond heet Co en is, in dit verband niet geheel toevallig, óók een vluchtelinge. Nog iets: ook zij is via een Grieks eiland naar Nederland gekomen. Verschil is misschien dat onze Co met Transavia heeft gevlogen, gewoon economyclass – dat dan weer wel - maar in elk geval comfortabeler dan haar menselijke lotgenoten. Voor haar geen corrupte ambtenaren, gammele bootjes of Oost-Europese prikkeldraadgrenzen. Noch hoefde zij zich dagelijks in een krijsende meute te storten voor een flesje water en wat brood. Ze had het gered, daar niet van. In elk geval werd Co - nadat ze op Schiphol was geland - niet linea recta getransporteerd naar een tochtige sporthal vol dolgedraaide vluchtelingen. Ook waren er – toen haar komst eenmaal bekend werd – geen rellen rond het stadhuis en is het lied: ‘daar moet een piemel in’ haar bespaard gebleven. Co bleek een van de zeldzame ‘gelukzoekers’ te zijn die ook daadwerkelijk geluk vonden. Want zie, voor Co stond een gouden mandje klaar plus een goedgevulde bak met brokken en iedereen keek ook nog eens vertederd als zij voorbij huppelde.
Als je dan even inzoemt op de verschillen tussen dit schel blaffende mormel en de groeiende massa menselijk overschot: een knap mens die daar niet cynisch van wordt. Blijkbaar is een Grieks zwerfhondenleven zo slecht nog niet. Het biedt in elk geval meer vooruitzichten dan dat van de gemiddelde vluchteling.
COLUMN 7 KAMMETJE
Met een hees ‘hai’ stapt een enorme man de sauna binnen en trekt de glazen deur hermetisch achter zich dicht. Als een zonsverduistering wordt het weinige licht in de cabine weggedrukt. Er is iets aan de hand met zijn luchtwegen. Iedere beweging van zijn kolossale lijf gaat gepaard met gesnuif: snuivend wipt hij zijn saunaslippers in de hoek en snuivend wordt een piepklein handdoekje op de bank gedrapeerd voordat hij er uiteindelijk snuivend op neerzijgt, dat laatste ook nog eens met een diepe kreun. Tot dusver was het weldadig stil geweest in de sauna. Stil en warm. Gunstige omstandigheden dus om alle kwalijke lichaamssappen én slechte gedachten via de poriën uit te zweten. Maar na binnenkomst van deze snuivende entiteit is er van enige bezinning geen sprake meer. Ergernis zet zich klem in de kaken en vals bespied ik hem vanuit het halfduister. “Niet zo kijken”, siste vroeger mijn moeder als we op straat iemand met een verrukkelijke afwijking voorbij liepen. Bochels, bulten, bloemkooloren, hoe uitzinniger, hoe meer moeite het me kostte om niet te kijken. Zoiets kon je toch niet ongezien voorbij laten gaan? Je moest wel. Zo ook nu. De man zit gunstig, schuin beneden mij op het laagste bankje. Een ineengedoken klomp mens met een gekweld gezicht. Voor even lijkt het gesnuif weg. Ik sluit mijn ogen en probeer me uit alle macht alleen te wanen. Dat lukt echter maar even want al snel is het er weer, nu aangevuld met een soort gesmak, het natte geluid van iemand die met een kilo runderlever aan het jongleren is. Verschrikt zie ik hoe zijn enorme handen vol overgave de oksels kneden. En na de oksels de borsten en buik. Zijn hoofd niet langer geknikt maar nu gelukzalig omhoog, alsof de man in stilte schaterlacht. Het zweet breekt me nu echt uit. Straaltjes lopen langs mijn slapen, geen gezond saunazweet maar zuur plakkend ongerief. Toch moet ik blijven kijken, zeker als de man plotseling een roze zakkammetje tevoorschijn haalt. Waar komt dat in vredesnaam vandaan? Bewaart hij dat kammetje in een van zijn vele huidplooien? De man is nagenoeg kaal dus waarom uitgerekend dat roze zakkammetje? Op deze laatste vraag krijg ik direct antwoord in de vorm van een fullcolour demonstratie. De tanden van het roze kammetje worden over de huid geschraapt terwijl de man daar kreunend bij snuift. Of eigenlijk klinkt het meer als een toonloze snuifzang waarmee hij zijn kammetje begeleidt langs alle harige plaatsen van dat immense lichaam; armen, buik en lager nog.
Genoeg. Ik moet hier weg. Ik wil mezelf niet langer pijnigen met dit hellebeeld. Mijn slapen bonken en blindelings klauter ik de banken af, langs de man, naar de glazen deur. Frisse lucht.
Als ik de douchekraan openzet en ijskoud water over me heen stroomt probeer ik uit alle macht om niet te gillen. Tevergeefs. Van heel diep kolkt alle walging kermend naar buiten en weerkaatst tegen de lichtblauwe tegels. In de relaxruimte lees ik het commentaar op de uitlatingen van Johan Derksen over Marokkanen in het amateurvoetbal. Over dat we vooral naakt moeten kunnen blijven douchen. “Hou toch op”, denk ik. Vanaf vandaag is bloot weer helemaal terug in de taboesfeer.
COLUMN 6 WAT MANNEN DOEN
Wat dóen mannen eigenlijk als ze niets meer te doen hebben? Dat vroeg ik me af terwijl ik in de sportschool stond te zwoegen op een crosstrainer. Over nietsdoen gesproken. Als je me op zo’n apparaat bezig ziet lijkt het misschien nog wat. De exercitie is echter zo saai en hersenloos dat ik me – om de tijd door te komen - met de meest uiteenlopende vragen bezighoud. Zoals: wat zouden ik en de zwetende man naast me gemeen hebben? Of: zou alle zinloze energie die ik in dit apparaat stop niet kunnen worden omgezet in groene stroom?
De vraag over wat mannen doen werd me ingegeven door een roerloze gestalte die ik vanaf de crosstrainer al een tijdje observeerde. Ik doe de oefening voor een groot raam dat uitkijkt op de hal van een plaatselijk winkelcentrum. Beneden mij lopen mensen met tassen en karretjes, meestal in beslag genomen door jengelende kinderen, boodschappenlijstje of parkeerkaart. Gelukkig kijkt er zelden iemand omhoog zodat ik ongezien kan doorstrompelen. Deze figuur staarde echter roerloos mijn kant op. Of hij me ook werkelijk zag was nergens uit op te maken. De man vertoonde geen enkele beweging. Je zou bijna denken dat hij dit winkelcentrum had uitgekozen om als living statue wat bij te verdienen. Veel had hem dat niet opgeleverd want iedereen zou straal aan deze camouflageman zijn voorbijgelopen. Opvallend onopvallend; een totale afwezigheid van vorm en kleur. Wie was hij? En wachtte hij op iemand? Dat moest haast wel want in zo’n winkelcentrum kom je niet voor je plezier. Ik verwachtte dus elk moment dat er een bijpassend vrouwtje de supermarkt uit kwam drentelen achter een karretje vol kleurloze producten als aardappelpuree, blanke vla en paneermeel.
Mannen. Wat doen mannen toch als ze niet meer werken? Ze zullen toch niet allemaal buiten de supermarkt op hun vrouw wachten? Welnee! Ze spitten de tuin om, gaan in de weer met de hogedrukspuit, hebben het huis van onder tot boven voorzien van tochtstrips en anti inbraaksloten. Maar daarna? Nadat het huis voor de tweede keer geverfd en gevoegd is? Wat doen ze dan? Nog niet zo lang geleden waren gepensioneerde mannen een vertrouwd beeld op straat. Leunend op hun fiets hingen ze rond bij bouwputten in de stad. Gaven soms hoorbaar commentaar: “Moesten wij vroeger eens proberen!” Hun verlangen om weer deel uit te maken van de werkende wereld was in alles voelbaar. Mannen van middelbare leeftijd, vaak ook ouder, gekleed in non-descripte jasjes, Terlenka broeken waaronder degelijke goedgepoetste schoenen. Met thuis waarschijnlijk een vrouw die - nadat de kinderen het huis uit waren - nog slechts twee ambities koesterde: een makkelijk kapseltje én de definitieve onderwerping van haar man. De arme sukkel heeft ettelijke pogingen gedaan om haar taken te verlichten maar nooit deed hij het goed. Nooit lapte hij de ramen volgens haar standaard. Bij het stofzuigen liep ze wantrouwend achter hem aan en wees hem met een puntige vinger op de plekken die hij vergat. Uiteindelijk capituleerde hij. Dan vertrok hij voor een paar uur naar buiten en zocht daar stilzwijgend aansluiting bij lotgenoten.
Deze buitengesloten mannen, bestaan ze nog wel? Of behoren ze – net als paardenslagers, Panoramalezers en pruimers tot een uitstervende soort? Wellicht hebben ze zich een andere vorm aangemeten en zitten ze tegenwoordig op zolder te skypen met hun kleinkinderen? Of E-biken ze, gehuld in een ANWB-jack door de polder? Beneden in de hal stond de man nog steeds roerloos mijn kant op te staren en even dacht ik te weten wat er in hem omging: Achter de ramen van een sportschool zag hij een man van middelbare leeftijd die zich wanhopig voortbewoog, alsof de dood hem op de hielen zat. “Treurig”, hoorde ik hem denken, “als je écht niets meer te doen hebt kan je altijd nog naar een sportschool”.
Er kwam een vrouw aangelopen, ze lachte naar de man. Een mooie vrouw, rood opgestoken haar boven een diepgroene jas. Geanimeerd pratend verlieten ze de hal, mij op dat belachelijke apparaat achterlatend.
COLUMN 5 VERZET
Gewetensvraag: Wát als er morgen oorlog uitbreekt? Tot welk kamp behoor jij dan? Behoor je tot de heulers of helden? Ben jij zo iemand met Syrische onderduikers op zolder? Of stap jij op je fiets met houten banden om – met gevaar voor eigen leven – het familiezilver te ruilen voor een zak aardappels? En die dan vervolgens natuurlijk niet zelf opeten – het idee! - maar met knorrende maag uitdelen aan Eritrese oorlogswezen. Is dat wat je doet? Of hoor je tot het slag dat nog een stapje verder gaat – als het moet met geweld - want als ze aan je principes komen, komen ze aan jou? Toch? Of niet? Heeft dat volgens jou allemaal geen zin? Blijf je toekijken onder het motto: “Als gewone man kan je er toch niks aan doen.”
Waar zou ik staan op de verzetsschaal van heuler tot held? Als ik eerlijk ben… dat vechterige zit niet zo in me. Bij oorlogsfilms zap ik meteen door naar een kookprogramma en wanneer ik word klemgereden door de een of andere proleet, kom ik niet verder dan een verontwaardigd opgetrokken wenkbrauw. Nooit op de vuist, tijdens discussies altijd keurig in het midden en er moet heel wat gebeuren voor ik mijn stem verhef. Tel deze kenmerken bij elkaar op en je staat hier dus niet tegenover een nieuwe Soldaat van Oranje. Jammer? Ach, misschien hoeft het ook allemaal niet met gebrul en wapengekletter gepaard te gaan, daar is er op dit moment al genoeg van. Een mens kan zich toch ook in stilte verdienstelijk maken voor volk en vaderland? Ik zie mezelf bijvoorbeeld best vanachter de vitrage, met de lichten uit, naar het huis aan de overkant loeren. Want wat is daar aan de hand? Zijn dat goedwillende Koptische Christenen? Of is het een IS-cel die een volgende aanslag beraamd? Ja sorry hoor, je kunt aan de buitenkant toch niet zien of ze wel of geen goede bedoelingen hebben? ‘Iets’ in het verzet doen lijkt me trouwens helemaal niet makkelijk. De tijd van illegale krantjes rondbrengen ligt 70 jaar achter ons. Misschien had ik dat nog nét aangekund. Als je maar oplette voor de Duitse tongval en op tijd weg was wanneer er een bataljon leren laarzen aan kwam stampen, zichzelf luidkeels aankondigend met een strak gezongen Horst Wessellied. Geen fraai lied maar je was in elk geval gewaarschuwd. Onze nieuwe vijand zingt niet, ze maken zich uitsluitend kenbaar via lugubere video’s en ontploffingen. Bovendien zien we ze niet en juist die onzichtbaarheid maakt dat we hen overal menen te zien.
Wát als er morgen oorlog uitbreekt? Tot welk kamp behoor je dan? Tot voor kort een aangenaam gespreksonderwerp als de conversatie tijdens een feestje niet zo wilde vlotten. Niks knussers dan het over ontberingen te hebben in een warme kamer vol vrienden. Quasi-diepzinnige ‘alsals’-gesprekjes, glaasje witte wijn losjes in de hand en met volle mond gedurfde uitspraken doen zonder dat iemand je daar ooit op zou aanspreken.
Maar vanochtend ontploften er in Brussel kort na elkaar 3 bommen. Verbijsterd kijk ik naar de steeds herhalende Tv-beelden van een verwoeste vertrekhal, zie radeloze mensen, ambulances met gilsirenes, gewonden op de stoep voor een metrostation. Zijn ze nou godverdomme helemaal! De tijd van bitterbalpraat is definitief voorbij. De vraag is niet langer een luchtig gezelschapsspel maar realiteit. Wat gaan we doen? Afwachten? Of komen we nu in verzet?
COLUMN 4 AUTO
Auto’s zijn ongezonde dingen – ik vertel hier niets nieuws. Het Fordje waarin wij ons verplaatsen vormt hierop geen uitzondering. De gemene gassen die het royaal uitbraakt zijn allesbehalve vriendelijk voor ozonlaag en poolkap, maar altijd nog iets gezonder dan het klimaat IN de auto. Nu schijnen auto’s, net als toetsenborden en mobieltjes sowieso hele vieze plekken te zijn, een soort Jurasicparkjes vol prehistorische monstertjes op microformaat. Bacteriologen wijzen ons met enige regelmaat op de gevaren; volgens hen is het interieur van de gemiddelde auto qua hygiëne even fris als een openbaar toilet langs een Bulgaarse snelweg. Plakkerige handen omklemmen urenlang het stuur nadat diezelfde handen zich eerst nog op niet nader te noemen plaatsen bevonden. Of je springt bij het tankstation even uit de auto voor een snelle plas. Handen worden na afloop nonchalant afgeveegd aan de broekspijpen, alles beter dan dat ene kraantje aan te moeten raken dat door talloze toiletbezoekers is betast. Jammer alleen dat je geen erg had waar je met je linker voet in stond. Dat neem je dus allemaal gratis mee de auto in, inclusief het wc-papiertje onder je zool. Gelukkig is daar de automat voor uitgevonden, dezelfde mat die je even later - tijdens een inhaalmanoeuvre - aftast naar een gevallen autodropje. Maar goed, we zijn er nog niet. Hondenharen, een half vergaan saucijzenbroodje onder de bijrijderstoel, alles gebed in een bijna versteende laag modder maken het interieur van onze auto tot een interessant onderzoeksobject. Parkeer de auto bijvoorbeeld een paar uur in de volle zon en je hebt een petrischaaltje op vier wielen.
Misschien kleinburgerlijk maar heel af en toe hecht ik belang aan een nette auto. Zeker met een APK in het vizier. Dit alles ingegeven door een laffe angst dat de keurmeester met welgeteld één misprijzende blik door het vettige zijraampje de auto verder ongezien afkeurt. Vandaar dat ik me op een frisse ochtend naar de wasstraat begeef en me onderdompel in een wereld van schuim en woest rollende borstels. En mannen. Keurige ongekreukte mannen met smetteloze auto’s. De vraag naar nut en noodzaak stel ik hier niet. Ik benijd deze mannen. Ze zijn van het soort dat de regie weet te voeren op alles wat ze doen. Of het nu hun sokkenla, boekhouding of keukenkastje betreft, hun leven is overzichtelijk en opgeruimd. Net als hun auto. Terwijl ik me door een spinrag van hondenhaar stofzuig vraag ik me af of zoiets ook voor mij is weggelegd? Bij het afrekenen sta ik heel even met een leuk geurend dennenboompje in mijn handen. Dennengeur als wapen tegen de lucht van natte hond.
Ondertussen zijn we een paar weken verder, de auto is goedgekeurd, op de mat liggen alweer de eerste snoeppapiertjes in een vers laagje modder. En de hond verhaart alsof ze een winterlang alle losse haren voor het voorjaar heeft opgespaard.
COLUMN 3 RAMP
"U weet toch wel dat u bij de nooduitgang zit?" De stewardess stelt de vraag vriendelijk, toch verraadt alles in haar blik dat het haar ernst is. Ik en mijn twee medepassagiers kijken haar wat verwilderd aan. Na de hel van een overvolle vertrekhal, de eindeloze rijen voor de incheckbalie en de verkleedpartij bij de douane zitten we eindelijk op de plaatsen die we speciaal geboekt hebben. Ja dus! We weten het. We hebben er zelfs extra voor betaald. Wij met onze doorgeschoten Noord-Hollandse lijven – resultaat van een jeugdlang teveel aan melk en kaas – zijn namelijk niet gebouwd om 4 uur lang opgevouwen te zitten in een ruimte waar zelfs een schriel uitgevallen Koreaantje afgeknelde ledematen aan zou overhouden.
“U weet dan ook dat u in geval van nood dient mee te helpen?” Wat is dit? De zoveelste truc van deze prijsvechter om het vliegen nóg goedkoper te maken? Eerst de maaltijden afgeschaft. Vervolgens met het absolute minimum aan kerosine de lucht in en wij ondertussen maar bidden dat er onderweg niet teveel tegenwind is. En nu dit. Wat wil dat mens? Dat wij dit vliegtuig, zodra het dreigt neer te storten, evacueren? Het idee! We hebben vakantie en bovendien is het mij nooit gelukt om met succes een EHBO cursus af te ronden. De stewardess kijkt ons met haar professionele glimlach dwingend aan; ze verlangt een antwoord. Wij staren, als drie betrapte schooljongens naar de veiligheidsgespen op ons schoot en knikken weinig overtuigend: Ja juf, we hebben het begrepen.
Later, lang nadat we zijn opgestegen kijk ik nog eens goed om me heen. Boven het gezoem van de motoren hoor ik passagiers met elkaar praten, men eet en drinkt, er worden spelletjes gespeeld en een enkeling knikkebolt. De stewardess loopt met kaarsrechte rug door het gangpad. Ze is al wat ouder, zie ik. Onder haar zware make-up verbergt ze een vermoeid gezicht, niet onsympathiek. Wat zou zij doen in geval van nood? Ik stel me de cabine voor vol rook en vlammen. Ongetwijfeld zou zij daar, temidden van hysterisch gillende passagiers, met kaarsrechte rug staan als een symbool van kalmte, het sjaaltje nog steeds onberispelijk om haar hals. Ze zou de passagiers, net zoals ze dat voor het opstijgen demonstreerde, elegant doch vastberaden naar de nooduitgang wijzen, naar ons.
En wij? Zouden wij - kinderen en zwangere vrouwen eerst! – onze medepassagiers naar buiten helpen? Ik ben bang dat ik haar in het geval van een ramp teleur ga stellen. Vlucht voor je leven! Geen heldenrol in een rampenfilm. Niks meehelpen. Gewoon, een simpel leugentje tegen een wat oudere stewardess. Hup! Principes overboord voor een paar centimeter extra beenruimte.
COLUMN 2 POLEN
Op een nacht was er zomaar een stuk plafond op ons bed gevallen. Geen van beiden was op dat moment wakker geworden maar toen we 's ochtends scherven witte kalk in elkaars haren ontdekten, toen beseften we dat we aan een wisse dood waren ontsnapt. Mooie dood, dat wel. Omdat wij allebei toch nog wel wat verder wilden leven moest er dus hoognodig iets gebeuren. Het getuigde - zoals wel vaker bij ons - van een daadkracht die vooral met de mond wordt beleden want al tijdens de koffie waren we onze bijna-doodervaring weer vergeten. Ondertussen zijn we twee jaar verder. Van tijd tot tijd viel er een nieuwe scherf uit het plafond. Het enige wat wij dan wisten te verzinnen was naar het stoffer en blik te grijpen om gedachteloos de schade weg te vegen. Alles went, zelfs verval.
Maar toen tijdens een zomerse regenbui het water plotseling langs de muren kletterde en daar vuilgele pissporen achterliet was het moment daar: Er moest iets gebeuren. En wel SNEL!
Toen ook de verzekering onverwacht grootmoedig reageerde kon niets ons meer weerhouden; het zoeken naar de perfecte stukadoor! Ettelijke offertes en witbepoederde mannen verder kozen wij uiteindelijk voor De Polen. En die zijn er nu. Het hele huis is verpakt in plastic, de ramen zijn beslagen en op de gang hangt de weeiige lucht van natte kalk. Ze werken vooroorlogs hard, die Polen. Vóór zevenen staan ze al voor de deur om pas na zessen 's avonds te vertrekken, mij uitgeput achterlatend. Want terwijl er overal plafonds worden hersteld, barsten dicht geplamuurd en muren gesaust beweeg ik me als een vreemdeling door het huis. Klop aan op deuren en vraag onderdanig of de heren nog iets willen drinken? Of misschien liever een broodje knakworst? Alle Polen houden toch immers van worst? Onze Polen niet. Minzaam worden al mijn gestes afgewezen. "Nei dankoewel". Ze hoeven niks - niks van mij, samen eten ze met harde stemmen hun boterhammen op terwijl die ingewikkelde scjzs-klanken door de net gestuukte kamer zoemen. Het klinkt best gezellig, zo'n groep Polen in huis. Maar als ik dan - in een uiterste poging tot Verbroedering - met een blad vol koffie en stroopwafels de kamer binnenloop, zwijgen de Polen abrupt. "Nei dankoewel".
Gekrenkt trek ik me terug in het allerlaatste plekje in huis waar nog niet gewerkt wordt en kauw me verbeten door de stapel stroopwafel heen. Met een beetje geluk valt er zo dadelijk een groot stuk uit het plafond boven op me... met dodelijke afloop.
COLUMN 1 GROOTS EN MEESLEPEND
Een mens moet zich van tijd tot tijd proberen te vernieuwen. Zo begeef ik mij vanavond naar de grote stad R. om daar columns te leren schrijven. De cursus vindt plaats in een voormalig kantoorgebouw dat - toen het ooit leeg kwam te staan - met minimale middelen moest worden omgetoverd tot creatieve hotspot. Ja, want wat moet je anders met zo'n gebouw? Een dame uit het bestuur had nog een neef die met een half plan rondliep om binnenhuisarchitect te worden. "En hij is niet duur". Deze jongen had bij haar thuis alle muren mosgroen geverfd en de eetkamerstoelen vervangen door pallets. Na dit statement was de neef - bij gebrek aan andere bezigheden - vooral stilistisch op zichzelf aan het oefenen geslagen. Resultaat: een fosforescerend oranje bril met daaronder een pluizig baardje. "Doe maar iets geks met dit gebouw", luidde zijn opdracht, "als dat kantoorderige er maar van af is". Dat is duidelijk niet helemaal gelukt. Samen met mijn medecursisten zit ik zwijgend onder een treurig systeemplafond. Het TL licht schijnt zo genadeloos dat wij allemaal schuw voorovergebogen naar een nog leeg schriftje staren. Hier, in dit voormalige kantoortje, waar ooit generaties typistes hun dromen lieten varen, hier zetten wij vanavond de eerste stappen op weg naar een groots en meeslepend leven als columnist.